Dans die de dans bijna voorbij is

UTRECHT РEen verwarrende installatie van William Forsythe en een prachtige solo van J̩r̫me Bel voor danser Lutz F̦rster op het festival Springdance in Utrecht.

‘Ho! Stop!’, roept de wereldberoemde balletvernieuwer William Forsythe (60). Als een speer schiet hij richting zijn nieuwe installatie in het Centraal Museum in Utrecht: een kluwen van vijftig beweegbare passpiegels. Toeschouwers hebben er ongevraagd een paar verschoven in een poging de gespiegelde tekst te kunnen lezen op de rug van bijgeleverde vesten. Ai, veertien uur is Forsythe bezig geweest de spiegels in zulke hoeken te kruisen dat een kijker zichzelf vaak terugziet maar nooit helemaal. Die legpuzzel is nu stuk.

Tja, dat kan gebeuren als je dansliefhebbers naar een museum haalt. Die worden de laatste tijd juist geacht te participeren in een performance. Bij deze vier nieuwe dansinstallaties van Forsythe, geëxposeerd voor het 25-jarig jubileum van festival Springdance, gaat het echter om immobiliteit. Lastig: deze Choreographic Objects geven hun betekenis niet eenvoudig prijs. Op het vest valt een uitspraak van Blaise Pascal te ontcijferen: ‘De gevoeligheid van de mensheid voor kleine dingen en zijn onverschilligheid voor grote zaken, wijst op een vreemde omkering.’ Naast de spiegels staat een camera met autocue waarop uitspraken te zien zijn die politiek passief gedrag legitimeren (zoals: ‘Wij die ontelbaar vaak hebben gehoord dat het wel in orde komt’), een video waarop Forsythe handen en hoofd vastsnoert in kabels (een klassieke vorm van zelf opgelegde immobiliteit) en een neerdalende rol papier met nonsenszinnen in braille-zonder-reliëf (die nergens tot betekenis leiden).

Desgevraagd legt Forsythe uit dat deze installaties verwijzen naar zijn idee van the choreographic mind: ‘Choreograferen heeft in de kern niets met de fysieke actie van dans te maken. Choreograferen is abstract: het is schuiven met ideeën. Choreograferen wordt traditioneel vaak versmald tot de weg om danslust te uiten. Het zou in het lichaam huizen. Maar het huist overal en nergens. Een choreografisch object is een model voor een potentiële transitie in een denkbeeldige ruimte van de ene staat naar de andere staat.’ In zijn installaties is Forsythe de dans dus voorbij: het zijn reflexieve abstracties op metaniveau.

De bezoekers van deze opening van Springdance, voor het eerst geprogrammeerd door Bettina Masuch, missen Forsythes toelichting en reageren verward op de dansloze installaties. ‘Stel dat ik niet wist dat ze van een befaamde choreograaf zijn, vind ik ze dan ook goed?’ aarzelt een man.

Bijna dansloos is ook de bijzonder mooie openingssolo in de Stadsschouwburg, een wereldpremière van Jérôme Bel. Op een leeg toneel weet Pina Bausch-danser Lutz Förster (56, lijkend op David Bowie) ruim een uur te boeien met ogenschijnlijk een vertellende dansbiografie vol persoonlijke verwijzingen naar de geschiedenis van de westerse moderne dans.

Af en toe citeert hij een fijn stukje dans uit beroemde voorstellingen van Bausch, Robert Wilson of José Limón. Subtiele, swingende gebaren van handen, voeten en poses.

Försters mengeling van geamuseerde spot (zoals in zijn ode aan een stoel), zijn lichtvoetige tred, zijn rustige aanwezigheid en het gemak waarmee hij de danshistorie bereist, maken deze solo tot een fraai icoon van het zelfbewustzijn van een danser.

bron: Volkskrant, Annette Embrechts